Naasten kunnen mij soms eindeloos ergeren.
Een broeder is soms een kruis. Zijn gedrag brengt mij uit mijn evenwicht. Ik wil rust, ik wil gebed, en zijn fouten schuiven voortdurend door mijn gedachten. Ik wind mij op. Ik ben boos. Mijn ergernis hoopt zich op en achtervolgt mij. Aan iemand die klaagt dat zijn broeder hem belet ‘de heer God te beminnen’, schrijft Franciscus in een ontroerende brief : "de dingen die je belemmeren de Heer God te beminnen en iedereen die een belemmering voor je vormt, broeders of anderen, zelfs al sloegen ze jou, dit alles moet je als genade beschouwen. en heb hen lief die je dit aandoen. En je moet niet anders van hen willen dan wat de Heer je geeft. En je moet niet willen dat zij betere christenen zijn. Er mag nooit een broeder in de wereld zijn die gezondigd heeft, zoveel hij maar kan zondigen, en die, nadat hij jouw ogen heeft gezien, zonder jouw barmhartigheid moet weggaan." |
|