DE GROOTSTE SCHAT
Na hun bedeltocht gingen Franciscus en Masseüs op een plek buiten het dorp samen eten. Er was daar een heldere bron met daarnaast een mooie platte steen, waarop beiden al hun gebedelde aalmoezen legden. Toen Franciscus zag dat de stukken brood van broeder Masseüs talrijker, mooier en groter waren dan de zijne, zei hij opgetogen: "Broeder Masseüs, wij verdienen zo'n grote schat niet."
En toen hij deze woorden een aantal keer herhaald had, vroeg broeder Masseüs: "Maar liefste vader, hoe kunnen we van een schat spreken bij zo veel armoede en gebrek aan allerlei benodigdheden? We hebben geen tafellaken, geen mes, geen broodplank, geen bord, geen huis, geen tafel, geen knecht of dienstmaagd." |
Daarop zei Franciscus: "Ik beschouw dit als een grote schat, juist omdat niets door mensenhand verkregen is. Wat hier ligt is verkregen door Gods voorzienigheid, zoals duidelijk te zien is aan het gebedelde brood, de mooie stenen tafel en deze zo heldere bron. En daarom wil ik dat we God bidden om ons de edele schat van de heilige armoede, die God als dienaar heeft, met heel ons hart te laten liefhebben."
Uit: Fioretti XIII
Uit: Fioretti XIII