Kinderlijk Visioen
Kerstmis 1223…
Wat zegt ge, 800 jaar geleden? 800?!
Niet te geloven, ik herinner het mij alsof het gisteren was.
Ik was daarbij! Ik zat daar, in die grot van Greccio.
Een grot die dienst deed als een stal: een herder dreef er zijn schapen bijeen voor de nacht
en de boer van daar beneden liet er zijn koeien wel eens schuilen bij onweer of een hevige regenbui.
In elk geval: ’t was er donker, tochtig en kil
- en niet al te proper: mest en modder op de grond,
drek van vleermuizen op die ene wand, overal spinnenwebben…
Om eerlijk te zijn: fris rook het daar niet. Er hing een wat muffe geur.
Wat zeg ik “muf”? Nee, het stonk!
Het had iets weg van onze wereld met zijn duistere gedachten en gedragingen, onrecht en haat,
vooroordelen en ongenuanceerde meningen. De geur van verderf, van ziektes en oorlogen, schandpalen en schavotten.
Mensen die mekaar in in plaats vanuit de tocht zetten. Politiekers maar ook anderen die met modder gooien –
ook op plekken waar je het niet zou verwachten…
In elk geval: geen plek voor een kind.
Al helemaal niet voor een goddelijk Kind.
Uitgerekend op die plek had Franciscus zijn oog laten vallen om Kerstmis te vieren!
Enfin, die grot of stal of hoe je het noemen wil. Dat beestenvertrek.
In een hoek op wat stro lag een os en dichter bij de ingang stond een ezel.
En verder was alleen ik daar, stilgevallen na een lange werkdag,
geen fut meer om met de anderen van ons dorp in processie mee de berg op te trekken
maar te nieuwsgierig om thuis te blijven.
Als die Franciscus zich weer wat in zijn hoofd gehaald had, was ik liever in de buurt
. Wat er precies ging gebeuren, wist je niet. Maar gewoon was het nooit, altijd bijzonder.
Moe zat ik daar, af en toe gapend van verveling – wachten duurt lang - en meer slapend dan wakend.
De kribbe stond al gereed, gevuld met hooi.
En was dat nu echt, was het een droom, een nachtmerrie of een visioen?
Maar daar in die kribbe, op dat hooi zag ik ineens een kind liggen.
Ik zweer het u, ik zag het écht, als met mijn eigen ogen.
Maar dat kind leek dood, alle leven was eruit.
Het zag lijkbleek, zoals dat armtierig jong in de armen van de bedelares bij de stadspoort.
Vandaag zou ik zeggen: dat kind had het gezicht van de ontvoerde baby’s uit Israël,
de dode prematuurtjes in de belegerde ziekenhuizen van Gaza, de gedeporteerde kinderen uit Oekraïne,
de godvergeten jongens en meisjes – onteerd, zelfs door priesters en bisschoppen,
door cultfiguren en influencers allerhande, ja ook door eigen familie of “vrienden”.
De gebroken blik van de ondervoede kinderen in Jemen,
het kind met de lege boterhammendoos in het rijke Westen
of van het rotverwende rijkeluiskind dat de kans ontnomen wordt naar iets uit te kijken.
In zijn doffe ogen herkende ik zelfs mijn eigen desillusies en gebroken dromen.
En toen, toen kwam Franciscus en zijn gevolg. Uit de verte klonk al muziek
en als een stroom van licht kronkelden ze de berg op. Aangekomen in de grot
las Franciscus het kerstevangelie en daarna begon hij te preken
met zo’n geestdrift dat ik mijn vermoeidheid vergat.
Het Wonder van beleid deelt de chaos van deze wereld, zei hij.
De sterke God toont zich als kwetsbaar schepseltje,
de Vader daalt uit de eeuwigheid af en komt als een boreling binnen in onze tijd en tijdelijkheid,
de Vredesvorst vereenzelvigt zich met alle slachtoffers van oorlog en geweld.
Hij had het over de arme nederige Christus die als het ware in spiegelschrift
verder schreef aan het liefdesverhaal van die grote God in den hoge.
Eerlijk gezegd: ik begreep er niet veel van, maar op een of andere manier liet hij
in de miserie van deze wereld iets van een liefdevol mysterie oplichten.
Soms kon je niet anders dan lachen.
Hoe die “Betlehem” zei! Het leek wel een blatend schaap.
Enkele jaren daarvoor was hij in het Midden-Oosten.
Zouden ze dat daar ook zo uitgesproken hebben?
Plots ging Franciscus naar die kribbe toe.
Ik keek en zag hoe hij dat levenloze kind in de armen nam en wiegde.
En hij zong daarbij een soort omgekeerd wiegelied dat niet in slaap suste maar wekte,
zodat niet enkel dat kind maar alle aanwezigen, ook wij,
als uit een diepe doodsslaap weer wakker werden.
Hij wekte een goddelijk verlangen in ons.
Plots zagen alle aanwezigen, ook ik, weer
hoe deze wereld leef-wereld kan zijn,
deze maatschappij MaatschapWij*,
plots hoorden we weer helder en klaar een levenslied,
een oproep tot verbinding met de mensen dichtbij en veraf,
met de aarde en de natuur, met alle schepselen groot en klein,
met die dragende Grond onder onze voeten.
God werd mens opdat wij weer wat meer beeld van God zouden zijn.
* woordspeling ontleend aan het Nederlandse inspiratieplatform met deze naam. Zie https://maatschapwij.nu/
Wat zegt ge, 800 jaar geleden? 800?!
Niet te geloven, ik herinner het mij alsof het gisteren was.
Ik was daarbij! Ik zat daar, in die grot van Greccio.
Een grot die dienst deed als een stal: een herder dreef er zijn schapen bijeen voor de nacht
en de boer van daar beneden liet er zijn koeien wel eens schuilen bij onweer of een hevige regenbui.
In elk geval: ’t was er donker, tochtig en kil
- en niet al te proper: mest en modder op de grond,
drek van vleermuizen op die ene wand, overal spinnenwebben…
Om eerlijk te zijn: fris rook het daar niet. Er hing een wat muffe geur.
Wat zeg ik “muf”? Nee, het stonk!
Het had iets weg van onze wereld met zijn duistere gedachten en gedragingen, onrecht en haat,
vooroordelen en ongenuanceerde meningen. De geur van verderf, van ziektes en oorlogen, schandpalen en schavotten.
Mensen die mekaar in in plaats vanuit de tocht zetten. Politiekers maar ook anderen die met modder gooien –
ook op plekken waar je het niet zou verwachten…
In elk geval: geen plek voor een kind.
Al helemaal niet voor een goddelijk Kind.
Uitgerekend op die plek had Franciscus zijn oog laten vallen om Kerstmis te vieren!
Enfin, die grot of stal of hoe je het noemen wil. Dat beestenvertrek.
In een hoek op wat stro lag een os en dichter bij de ingang stond een ezel.
En verder was alleen ik daar, stilgevallen na een lange werkdag,
geen fut meer om met de anderen van ons dorp in processie mee de berg op te trekken
maar te nieuwsgierig om thuis te blijven.
Als die Franciscus zich weer wat in zijn hoofd gehaald had, was ik liever in de buurt
. Wat er precies ging gebeuren, wist je niet. Maar gewoon was het nooit, altijd bijzonder.
Moe zat ik daar, af en toe gapend van verveling – wachten duurt lang - en meer slapend dan wakend.
De kribbe stond al gereed, gevuld met hooi.
En was dat nu echt, was het een droom, een nachtmerrie of een visioen?
Maar daar in die kribbe, op dat hooi zag ik ineens een kind liggen.
Ik zweer het u, ik zag het écht, als met mijn eigen ogen.
Maar dat kind leek dood, alle leven was eruit.
Het zag lijkbleek, zoals dat armtierig jong in de armen van de bedelares bij de stadspoort.
Vandaag zou ik zeggen: dat kind had het gezicht van de ontvoerde baby’s uit Israël,
de dode prematuurtjes in de belegerde ziekenhuizen van Gaza, de gedeporteerde kinderen uit Oekraïne,
de godvergeten jongens en meisjes – onteerd, zelfs door priesters en bisschoppen,
door cultfiguren en influencers allerhande, ja ook door eigen familie of “vrienden”.
De gebroken blik van de ondervoede kinderen in Jemen,
het kind met de lege boterhammendoos in het rijke Westen
of van het rotverwende rijkeluiskind dat de kans ontnomen wordt naar iets uit te kijken.
In zijn doffe ogen herkende ik zelfs mijn eigen desillusies en gebroken dromen.
En toen, toen kwam Franciscus en zijn gevolg. Uit de verte klonk al muziek
en als een stroom van licht kronkelden ze de berg op. Aangekomen in de grot
las Franciscus het kerstevangelie en daarna begon hij te preken
met zo’n geestdrift dat ik mijn vermoeidheid vergat.
Het Wonder van beleid deelt de chaos van deze wereld, zei hij.
De sterke God toont zich als kwetsbaar schepseltje,
de Vader daalt uit de eeuwigheid af en komt als een boreling binnen in onze tijd en tijdelijkheid,
de Vredesvorst vereenzelvigt zich met alle slachtoffers van oorlog en geweld.
Hij had het over de arme nederige Christus die als het ware in spiegelschrift
verder schreef aan het liefdesverhaal van die grote God in den hoge.
Eerlijk gezegd: ik begreep er niet veel van, maar op een of andere manier liet hij
in de miserie van deze wereld iets van een liefdevol mysterie oplichten.
Soms kon je niet anders dan lachen.
Hoe die “Betlehem” zei! Het leek wel een blatend schaap.
Enkele jaren daarvoor was hij in het Midden-Oosten.
Zouden ze dat daar ook zo uitgesproken hebben?
Plots ging Franciscus naar die kribbe toe.
Ik keek en zag hoe hij dat levenloze kind in de armen nam en wiegde.
En hij zong daarbij een soort omgekeerd wiegelied dat niet in slaap suste maar wekte,
zodat niet enkel dat kind maar alle aanwezigen, ook wij,
als uit een diepe doodsslaap weer wakker werden.
Hij wekte een goddelijk verlangen in ons.
Plots zagen alle aanwezigen, ook ik, weer
hoe deze wereld leef-wereld kan zijn,
deze maatschappij MaatschapWij*,
plots hoorden we weer helder en klaar een levenslied,
een oproep tot verbinding met de mensen dichtbij en veraf,
met de aarde en de natuur, met alle schepselen groot en klein,
met die dragende Grond onder onze voeten.
God werd mens opdat wij weer wat meer beeld van God zouden zijn.
* woordspeling ontleend aan het Nederlandse inspiratieplatform met deze naam. Zie https://maatschapwij.nu/