Gewaardeerd in de ogen van God
Vandaag gaan we verder in op Wijsheidsspreuk 19 van Franciscus van Assisi. Eerst de tekst:
Gelukkig de dienaar die zich niet beter vindt,
wanneer de mensen hem prijzen en verheffen,
dan wanneer ze hem waardeloos, eenvoudig en verachtelijk vinden.
Want zoveel als een mens is in de ogen van God,
zoveel is hij en meer niet.
Wee de religieus die door anderen hoog geplaatst werd
en uit eigen wil niet wenst af te treden.
En gelukkig de dienaar
die niet uit eigen wil hoog geplaatst wordt
en er altijd naar verlangt onder de voeten van anderen te zijn.
Hier herkennen we onmiddellijk de vorm van Bijbelse wijsheid, namelijk de twee wegen. De spreuk begint met ‘gelukkig’, dit is de weg ten leven. De weg die hier beschreven wordt, noemt men soms de heilige onverschilligheid of de mystieke hartstochtloosheid. Je kan hem namelijk zo formuleren: ‘Het mag voor jou geen verschil uitmaken of de mensen je prijzen of minachten.’ Hierbij gaat het niet om de gewone onverschilligheid die zich hooghartig boven het menselijk oordeel verheft. Dan is het minachting tegen minachting, verheffing tegen verheffing; Dan blijf je nog de gevangene van vergelijken en zoek je je waarde in je positie tegenover anderen. Dit brengt Franciscus trouwens uitdrukkelijk ter sprake in het tweede deel, de weg ten dode. In de tegenstelling wordt duidelijk wat Franciscus bedoelt met heilige onverschilligheid, Hij spreekt over een religieus die als overste is aangesteld. Wanneer die dan gevraagd wordt om zijn ambt neer te leggen, sputtert hij tegen en doet niet spontaan wat hem gevraagd wordt. In zijn gedrag wordt duidelijk dat hij zijn gevoel van waarde helemaal laat samenvallen met de functie en wel omdat mensen nu eenmaal opkijken naar een hogere functie. Die religieus identificeert zich met die functie Het mogelijk hoger aanzien daarmee verbonden betrekt hij op zijn eigen persoontje. Hier zie je hoe concreet de oerzonde werkt in de mens. Eerst en vooral, die functie is niet van hem, maar behoort toe aan de gemeenschap. Ze is een goed van de gemeenschap. Maar hij eigent zich hier het goede toe om zich te verheffen. Maar daardoor, zou Franciscus zeggen, kan hij niet langer meer boodschapper van de vrede zijn binnen zijn eigen gemeenschap. Hij klampt zich vast, met andere woorden angst regeert hem, angst om ‘niemand’ te zijn, angst voor het ‘niets’, angst voor de leegte. Door die angst kan hij uiteraard niet meer goed oordelen. Die angst is een gekleurde bril waardoor hij alleen nog ziet wat zijn positie bedreigt of wat zijn positie versterkt. Misschien gaat hij de enen vleien, waardoor de anderen uitgedaagd worden om tegenstanders te worden. Misschien gaat hij proberen om de positie van anderen te ondermijnen om zo zichzelf veilig te stellen. Zo kan de oerzonde zich verder verspreiden in de gemeenschap. De oerzonde is zeer besmettelijk.
Kun je zoiets oplossen of voorkomen met ascese, dit is met oefeningen in wilskracht. Je kunt natuurlijk je gedragingen beheersen, maar als de dieperliggende gevoelens, hier concreet de angst voor het ‘niets’, niet mee betrokken worden in de gedragingen, dreigen zij opeens als een tsunami uit te barsten. De kernvraag hier luidt dan ook: waar haal ik mijn gevoel van waarde vandaan? Uit identificaties met functies? Uit de vorige analyse blijkt dit een weg ten dode is. Maar er is een andere weg, niet meer de weg van identificaties, maar de weg van een ontvangen identiteit. En wel een identiteit die je mag dragen en die je een gevoel van waarde geeft die ieder menselijk oordeel overstijgt. We bedoelen de identiteit die een mens als schepsel ontvangt van God. Franciscus zegt het zo: ‘Wat een mens is in de ogen van God, dat is hij, meer niet.’ ‘Meer niet’, wil hier zeggen: als je eenmaal een gelaat hebt gekregen tegenover Gods gelaat, hoef je niet verder meer op zoek te gaan naar menselijke identificaties. Je hebt een oneindige waarde. Tegenwoordig zouden we aan Franciscus’ uitspraak toevoegen: ‘en minder ook niet.’ Deze toevoeging legt er de klemtoon op dat over jou als schepsel ooit is gezegd: ‘En God zag dat het goed is’. Je hebt daardoor een unieke waarde.
De ascetische weg daar naartoe is een gevoeligheid ontwikkelen voor je eigen unieke waarde, een waarde die je ontvangen hebt. Een belangrijk element hierbij is stilte, meditatie en gebed. Als je namelijk constant in de drukte van mensen leeft, constant gebombardeerd wordt met oordelen, meningen, vooroordelen, veroordelingen... is het moeilijk om gevoelig te worden van je ware identiteit. Die is niet zomaar grijpbaar. Die ligt diep in je wezen en spreekt slechts fluisterend. Als je daar voortdurend stenen op stapelt van allerlei meningen, lofprijzingen en veroordelingen, zul je die fluisterstem niet horen. Die stem uit de diepte maakt je innerlijk vrij en geeft je een heilige onverschilligheid, die zich niet verheft boven mensen, maar juist meer echt betrokken is op mensen dankzij de ontvangen innerlijke vrijheid. Geven en ontvangen heeft iets sacraals. Die ontvangen identiteit mag je je dus zeker niet toe-eigenen. Dan is het sacrale ervan automatische verdwenen en verandert de heilige onverschilligheid in arrogantie.
Vanuit deze analyse van wijsheidsspreuk 19 zijn heel wat parallellen te trekken met de evangelielezing van deze zondag. Jezus en de leerlingen gingen de berg op. Het is natuurlijk een verwijzing naar de berg Sinaï, waar God zijn stem liet horen aan Mozes. Maar de berg is de plek boven het menselijk gewoel. De evangelist legt trouwens daar sterk de nadruk op: ‘... waar ze geheel alleen waren’. Alleen daar kan God spreken. Gods stem bevestigt Jezus ‘identiteit. ‘Dit is mijn Zoon, mijn welbeminde.’ Jezus heeft zijn identiteit uit God, niet uit mensen. Hier herhaalt zich het gebeuren van de doop in de Jordaan, toen Gods Geest over Jezus neerdaalde. Het gebeuren op de berg Tabor is vooral gericht naar de apostelen. Ook zij ontvangen nu hun identiteit tegenover het gelaat van Gods Zoon. Maar de draagwijdte ervan dringt nog niet tot hen door. Ze moeten nog veel menselijke identificaties afleggen. Zij dromen nog van een eervolle plaats in het nieuwe rijk. Ze maken zelfs ruzie over de vraag wie de grootste zal zijn in het nieuwe rijk en wie de ereplaatsen krijgt. En als Jezus, wiens glanzend goddelijk gelaat ze even mogen zien, later vernederd wordt en uit het menselijk gewoel gestoten, vluchten ook zij weg.
Dit is een waarschuwing voor ons om niet te snel te denken dat we vrij zijn van identificaties. De weg naar de echte vrijheid daalt immers af tot in onze diepste angst als eindig wezen. Zo worden wij uitgenodigd ons samen met de leerlingen Jezus te volgen naar Jeruzalem, zoals Franciscus Hem gevolgd is tot de berg La Verna.