Een goed en mooi gebaar stellen
Het Rijk Gods is een rijk waarin daden worden gesteld. Dat maakt Jezus deze zondag duidelijk in zijn parabel van de onvruchtbare vijgenboom. De klemtoon in deze parabel ligt op het geduld van God. Maar uiteindelijke moet de boom toch vruchten voortbrengen, en wel goede vruchten, vruchten die getuigen van het Rijk Gods. Voor dit laatste is Franciscus van Assisi zeer gevoelig. We verwijzen eerst naar Wijsheidsspreuk 7, die handelt over predikanten. Hij onderscheidt hier weer twee soorten predikanten: zij die Gods woord verkondigen om eer en aanzien te verwerven; en zij die het goede teruggeven aan God. Een beetje verrassend hier die uitdrukking. We staan hier weer bij de bekende spreuk uit de Regel van Benedictus: ‘het goede toeschrijven aan God’. Ze krijgt hier een bijzondere invulling. Wie het woord van God verkondigt en niet misbruikt ten eigen eer en bate, die laat het woord van God het woord van God zijn en schrijft het niet toe aan zichzelf. Als de predikant het zo verkondigt, geeft hij het goede, dit is hier Gods woord, terug aan God. Hier wil dit zeggen dat hij het ontvangen woord zuiver verder geeft. Teruggeven wordt hier zuiver verder geven als ontvangen woord. Dat geldt uiteraard niet alleen voor woorden, dat geldt ook voor goede daden. Een goede daad moet als zodanig worden verder gegeven, dus als ontvangen goedheid. Indien niet, dan wordt ze geperverteerd. Dan zijn zulke daden slechts zure druiven. Dat hoorden we al bij Franciscus’ commentaar bij de oerzonde. De bron immers van het goede, dus ook van iedere goede daad, overstijgt ons. We mogen ze stellen. In die houding hebben goede daden pas overtuigende kracht bij de toehoorders, want ze kunnen pas dan hen gevoelig maken voor diezelfde overstijgende bron in hen zelf.
Tegen die achtergrond bekijken we nu Wijsheidsspreuk 21. We citeren:
Tegen die achtergrond bekijken we nu Wijsheidsspreuk 21. We citeren:
Gelukkig de dienaar die, als hij spreekt,
niet al het zijne bekend maakt met het oog op loon
en niet haastig is met zijn woorden,
maar wijs afweegt wat hij moet zeggen en antwoorden.
Wee de religieus
die het goede dat de Heer hem laat zien,
niet in zijn hart bewaart
en niet door daden aan anderen laat zien,
maar liever door woorden
aan de mensen wil laten zien met het oog op loon.
Hij ontvangt zijn loon
en de toehoorders plukken weinig vruchten van zijn woorden.
We wijzen op het woord ‘bekend maken’, in het Latijn ‘manifestare’. Dat verwijst naar het evangelie van Johannes. We citeren:
Maar wie de waarheid doet, gaat naar het licht,
opdat zijn werken bekend worden gemaakt,
dat zij in God zijn gedaan.
In deze zin zit een spanningsveld. Voor Franciscus is de verkondiging door goede daden belangrijk. Ze getuigen van God bij de toeschouwers, die kunnen zien dat zij in God hun bron hebben, als ze tenminste zuiver zijn gesteld, zonder enig nevenmotief. De spanning bestaat hierin: enerzijds ‘bekend maken’ door daden die uiteraard zichtbaar zijn, en anderzijds ze toch niet toe-eigenen ten eigen eer en bate. Ze moeten aan God worden teruggegeven, d.i. ze moeten zuiver worden doorgegeven. Het gaat er eigenlijk om om ook God bloot te geven in en door je daden, d.i. dat mensen een eerdere bon kunnen vermoeden, een bron die zuiver is en die dat kleine ‘ik’ met zijn hang naar prestatie, eer en zelfverheerlijking achter zich laat. Een hele uitdaging. Het is wandelen op een slappe koord: wel manifesteren toch tegelijk niet toe-eigenen. Om dat te verduidelijken bouwt Franciscus verder op de parabel van de zaaier Bij Lucas lezen we:
Nog een ander gedeelte viel op goede grond, het schoot op en bracht honderdvoudig vrucht voort.’
Vooral de commentaar die Jezus zelf geeft bij dit vers is hier belangrijk:
‘Het zaad in de goede aarde zijn zij die het woord dat zij hoorden, in een goed en edel hart bewaren en vrucht voortbrengen door hun standvastigheid.
Men vertaalt hier ‘bewaren in een goed en edel hart’. Dit is te zwak vertaald. Er staat ‘vasthouden in een goed en edel hart’. Zoals het zaad door de aarde wordt omgeven en dan pas kan ontkiemen, zo moet ook het hart vaste aarde rond het ontvangen woord vormen, zodat dat woord vrucht kan voortbrengen. Verder wijzen we erop dat het woord in het hart wordt vastgehouden, niet alleen in het verstand, bovendien in een goed en edel hart. De Nieuwe Bijbelvertaling heeft voor ‘in het hart vasthouden’ een andere mooie uitdrukking: ‘in het hart koesteren’. Een mooi beeld. Koesteren is iemand of iets teder bevestigen in zijn eigenheid. Hier zou je kunnen zeggen: Gods woord teder, zorgvuldig bevestigen in zijn eigenheid, d.i. als woord van God, dus niet mijn woord. Ten slotte zegt Jezus: vrucht voortbrengen in standvastigheid. Die vruchten zijn dan geen vluchtige daden, maar daden die zuiver zijn, geworteld in God en daarom onverwoestbaar geworteld in het hart. Zo is er het bekende tweeluik: Gelukkig de broeder die zuiver spreekt en zuiver handelt, want hij zal behouden blijven zoals hij Gods woord behouden heeft. Maar wie succes zoekt zal met dit vluchtig loon mede ten gronde gaan.
Ik wil deze wijsheid vanuit een andere hoek belichten en wel met het onderscheid tussen ‘maken’ en ‘een gebaar stellen’. Maken, dat is duidelijk. Ik plaats voor mij een doelstelling en verwezenlijk die. Daarnaast is er een ander soort handelen. Ik noem die ‘een gebaar stellen’. Deze laatste uitdrukking gaat terug op het Latijnse woord ‘gerere’, dat vele betekenissen heeft. We plaatsen twee betekenissen in het licht. Als een vrouw in verwachting is, zeggen wij dat ze een kind draagt. Ze mag het dragen, maar het kind is nooit haar eigendom. Bij deze betekenis moet men tegelijk de betekenis van ‘baren’ betrekken. Als zij dat kind baart, is er een nieuw begin. Dat ‘baren’ nu zit ook in ons woord ‘gebaar’. Het zit ook in ons woord ‘gebeuren’. Een gebaar stellen kan men dus vergelijken met een kind dragen en baren en zo een nieuw begin stichten. Dan is het gebaar een gebeuren. Een tweede betekenis van 'gerere' sluit bij de vorige. Het woord wordt ook gebruikt voor het bekleden van een ambt en het uitoefenen van een ambt. We spreken trouwens ook van ambtsdragers. Ze dragen het ambt, maar ze zijn er helemaal geen eigenaar van. En als zij vanuit hun ambt optreden, overstijgt de daad hun persoon. Dan treedt b.v. eigenlijk de gemeenschap op in zijn persoon. Een rechter doet uitspraak in naam van de gemeenschap. Als nu een ambtsdrager zijn ambt alleen ten eigen bate uitoefent, perverteert hij het.
Die twee betekenissen wil ik hier vasthouden in de uitdrukking ‘een gebaar stellen’. Uiteraard gaat het dan altijd om een goede daad. Dat zit trouwens ook onze volkse uitdrukking ‘doe eens een geste’. ‘Geste’ komt nu juist van het Latijnse 'gerere'. Een geste heeft altijd een surplus, iets van gratuïteit, iets wat onze verhoudingen van evenwicht, berekeningen, enz... overstijgt. Goedheid is in die zin altijd een ‘geste’, een gebaar. De bron van zulk een gebaar overstijgt ons denken in termen evenwicht, voordeel, ‘loon’, enz... Daarom kan men zeggen: goedheid draag je, zoals een moeder haar kind, zoals een ambtsdrager het ambt. Het kind is niet van haar, het ambt is niet van hem. Als je een goede daad stelt, baar je die goedheid. Het zuivere gebaar baart. Het schept altijd een of andere vorm van nieuw begin, zowel bij de ontvanger als de dader. Denk maar wat er met Franciscus gebeurt als hij een gebaar van barmhartigheid stelt tegenover melaatsen: een echt nieuw begin voor hem, een gebeuren in de sterke betekenis van het woord. Daarom zegt hij in zijn Testament: ‘Wat ik bitter vond, veranderde voor mij in zoetheid naar ziel en lichaam.’ Dat overkwam hem. Dat was geen maken, maar een gebaar. Er gebeurde iets nieuws met hem; Je mag het ook anders zeggen: je mag de goedheid dragen als een ambt, jou toevertrouwd door God de Schepper. Dit ambt mag je dan in zijn Naam uitoefenen.
Sinds ik vanuit deze achtergrond over goedheid nadenk, valt het me op dat Jezus bij het eindoordeel, bij de scheiding van goeden en bozen, niet vraagt: ‘heb wel de tien geboden onderhouden? Heb je wel al je ascetische oefeningen volbracht?’ Hij vraagt alleen maar: Heb je spontaan een gebaar gesteld, nl. hongerigen gespijzigd, naakten gekleed, gevangenen bezocht, enz... Ik onderstreep het woord ‘spontaan’. De veroordeelden suggereren in hun reactie: ‘Als we hadden geweten dat Gij het waart, dan hadden we het zeker gedaan?’ Maar dan was het geen gebaar maar, dan was het berekening, dan was het een vorm van ‘maken’.
Keren we nog eens terug naar het evangelie en de wijsheidsspreuk. Waardige vruchten kan men ook lezen: een gebaar stellen. Het gaat om daden die zuiver zijn, die hun bron en hun kracht hebben in Gods Woord, waarin God dan ook zichzelf bloot geeft. Op die manier in de zuivere gebaren van de broeders maakt God telkens een nieuw begin. Eigenlijk vertegenwoordigen de broeders Gods voortdurend scheppen in de wereld. Kort gezegd: het goede doen is Gods schepping in deze wereld verder zetten, niet als makers maar als kunstenaars. Een zuiver gebaar noemen we immers ook een mooi gebaar.