Gelukkig wie vredelievend is...
Op Palmzondag rijdt Jezus triomfantelijk de stad Jeruzalem binnen. Maar het is wel een ongewone triomftocht. Een overwinnaar rijdt fier op een hoog paard de stad binnen. Jezus is gezeten op een ezel. Mattheüs voegt er de profetie van Zacharias aan toe: ‘Zie, uw koning komt tot u, zachtmoedig en gezeten op een ezel, op een veulen, het jong van een lastdier.’ De koning zal dus regeren, niet met macht, maar met zachtmoedigheid. Op die wijze stuurt de liturgie ons verder de Goede Week in om de weg van deze zachtmoedige koning te volgen en mede te gaan.
In zijn Wijsheidsspreuken spreekt Franciscus niet zozeer over zachtmoedigheid, maar over armoede van geest. In het Hebreeuws gebruikt men voor beide begrippen hetzelfde woord, nl. ‘ani’. Het gaat ook om dezelfde houding, zoals we trouwens in de zaligsprekingen van Jezus kunnen horen. De eerste zaligspreking belooft het rijk der hemelen aan wie arm van geest zijn. Dit is een christelijke vertaling van de derde zaligspreking: zalig de zachtmoedigen, want ze zullen het land bezitten. Dit laatste is trouwens een letterlijk citaat uit Psalm 37 en ‘ani’ betekent hier ‘zachtmoedig’.
Franciscus nu heeft een mooie wijsheidsspreuk over de armoede van geest. Wij citeren:
In zijn Wijsheidsspreuken spreekt Franciscus niet zozeer over zachtmoedigheid, maar over armoede van geest. In het Hebreeuws gebruikt men voor beide begrippen hetzelfde woord, nl. ‘ani’. Het gaat ook om dezelfde houding, zoals we trouwens in de zaligsprekingen van Jezus kunnen horen. De eerste zaligspreking belooft het rijk der hemelen aan wie arm van geest zijn. Dit is een christelijke vertaling van de derde zaligspreking: zalig de zachtmoedigen, want ze zullen het land bezitten. Dit laatste is trouwens een letterlijk citaat uit Psalm 37 en ‘ani’ betekent hier ‘zachtmoedig’.
Franciscus nu heeft een mooie wijsheidsspreuk over de armoede van geest. Wij citeren:
Gelukkig wie arm van geest zijn,
want hun behoort het koninkrijk der hemelen.
Veel mensen leggen zich toe
op gebeden en liturgische diensten
en doen hun lichaam veel verstervingen en kwellingen aan,
maar zij zijn meteen geërgerd en opgewonden
over een enkel woord dat een belediging van hun ego lijkt,
of over iets dat hun afgenomen wordt.
Zij zijn geen armen van geest.
Wie echt arm van geest is,
kiest niet voor zichzelf
en heeft lief wie hem op de wang slaat.
Deze spreuk is niet zozeer een uitleg van de zaligspreking, maar wel een toepassing ervan op een concrete situatie. De geschilderde situatie is eenvoudig, maar Franciscus tekent ze op een zeer ironische wijze. Hij merkt op dat er velen zijn die lange gebeden opzeggen, dus vele woorden gebruiken, maar die over één enkel verkeerd woord naar hun persoon toe zich opwinden en zich ergeren. Franciscus zegt letterlijk ‘belediging van hun lichaam’. In onze taal zouden we zeggen: belediging van hun ego. Diezelfde ironische opmerking maakt Franciscus over de velen die hun lichaam streng verstervingen opleggen, dus veel van hun lichaam afnemen, maar o wee als hun maar de kleinste kleinigheid wordt afgenomen. Van hun lichaam, zegt Franciscus, wat het allemaal zeer ironisch maakt. Die zogenaamde kleinigheid kan hier breed worden genomen, bezit, prestige, eer... Het verschil is dat zij die vele woorden zelf uitspreken en dat zij die vele dingen zelf van hun lichaam afnemen, maar o wee als het een ander doet!
Ik wijs tussendoor op enkele Bijbelcitaten. Zo hoor je als achtergrond meeklinken wat Jezus zegt: ‘Op die dag zullen velen tegen mij zeggen: “Heer, Heer, ...” En dan zal ik hun zeggen: “Ik heb jullie niet gekend.”’ En verder nog: ‘Velen zullen ten val komen.’ In het Latijn staat hier ‘scandalizari’, wat ook betekent ‘zich ergeren’. Ergernis hier is al de val. Door die impliciete citaten zegt Franciscus indirect dat deze velen al veroordeeld zijn. Wat is dan de reden van hun veroordeling? Ook hier weer zeer ironisch. Ook al zeggen ze lange gebeden en ook al versterven zij hun lichaam, zij loochenen niet zichzelf (zo staat het letterlijk in het Latijn), integendeel, zij bevestigen daarmee hun ego. Ze leggen het zichzelf op en vinden dat dat een hele prestatie is. Dat streelt hun ego. Ze hebben wellicht onbewust een trots zelfbeeld en zijn gelopen in wat men soms noemt de valkuil van de ascese, waarbij de ascese als prestatie wordt beleefd. Ze eigenen zich op die manier het goede toe om zich een goede religieus te voelen, misschien wel beter dan de anderen die niet zo ascetisch leven.
Ze worden ontmaskerd als er een verkeerd woord van een ander komt, of iets kleins door een ander wordt afgenomen. Hun toorn en ergernis verraadt dat zij nog ten dienste leven van hun eigen zelfbeeld als goede religieus. Ze kunnen niet verdragen dat dat zelfbeeld verstoord wordt. Franciscus zegt als besluit: zij zijn geen armen van geest. En hier ligt vooral het ironische. Deze ‘velen’ zijn ascetisch en kwellen hun lichaam om zo zuiverder geestelijk te kunnen leven. En van hen zegt Franciscus nu dat zij juist niet arm van geest zijn. Integendeel ze zijn nog zeer ‘vleselijk’, hier in de Bijbelse betekenis van het woord. Heel hun leven staat nog in dienst van hun ego.
Dit laatste is belangrijk, want tegen de achtergrond ervan wordt tegelijk duidelijk dat armoede geen ascetisch doel op zich is, maar een vorm van openheid naar de werkelijkheid buiten. Het is betrokkenheid. Het is engagement. In het Duits heeft men daarvoor een mooie uitdrukking: ‘wer sich einsetzt, setzt sich aus.’ Met andere woorden: wie zich engageert, stelt zich bloot. Uittreden en betrokkenheid is zich bloot stellen aan de werkelijkheid, die niet altijd is zoals wij ze wensen. Maar liefde voor de werkelijkheid, aanvaardt dat ze is zoals ze is. Er is onrecht, er is het kwade in allerlei gestalten. De broeders zijn geroepen om in die werkelijkheid binnen te treden en in die werkelijkheid de vrede van het Rijk Gods te verkondigen. Wie zich voor dat rijk inzet, zal bijna zeker verzet ondervinden, misschien wel beledigingen en dies meer. Misschien wordt hun op de wang geslagen. Dan moeten zij toch liefhebben wie hen zo beledigt. Dat moeten de broeders dus weten en ook aanvaarden. Dat is hun positie in de werkelijkheid. Dat is bovendien de echte navolging van hun Heer, die niet gekomen is om gediend te worden, die met zachtmoedigheid die wereld tegemoet is getreden en het kwade op zich heeft genomen. De echte armoede van geest is nodig om vredelievend te zijn in dezelfde geest als Jezus dat is geweest. Daarom zegt Franciscus in de volgende wijsheidsspreuk, wij citeren:
Ik wijs tussendoor op enkele Bijbelcitaten. Zo hoor je als achtergrond meeklinken wat Jezus zegt: ‘Op die dag zullen velen tegen mij zeggen: “Heer, Heer, ...” En dan zal ik hun zeggen: “Ik heb jullie niet gekend.”’ En verder nog: ‘Velen zullen ten val komen.’ In het Latijn staat hier ‘scandalizari’, wat ook betekent ‘zich ergeren’. Ergernis hier is al de val. Door die impliciete citaten zegt Franciscus indirect dat deze velen al veroordeeld zijn. Wat is dan de reden van hun veroordeling? Ook hier weer zeer ironisch. Ook al zeggen ze lange gebeden en ook al versterven zij hun lichaam, zij loochenen niet zichzelf (zo staat het letterlijk in het Latijn), integendeel, zij bevestigen daarmee hun ego. Ze leggen het zichzelf op en vinden dat dat een hele prestatie is. Dat streelt hun ego. Ze hebben wellicht onbewust een trots zelfbeeld en zijn gelopen in wat men soms noemt de valkuil van de ascese, waarbij de ascese als prestatie wordt beleefd. Ze eigenen zich op die manier het goede toe om zich een goede religieus te voelen, misschien wel beter dan de anderen die niet zo ascetisch leven.
Ze worden ontmaskerd als er een verkeerd woord van een ander komt, of iets kleins door een ander wordt afgenomen. Hun toorn en ergernis verraadt dat zij nog ten dienste leven van hun eigen zelfbeeld als goede religieus. Ze kunnen niet verdragen dat dat zelfbeeld verstoord wordt. Franciscus zegt als besluit: zij zijn geen armen van geest. En hier ligt vooral het ironische. Deze ‘velen’ zijn ascetisch en kwellen hun lichaam om zo zuiverder geestelijk te kunnen leven. En van hen zegt Franciscus nu dat zij juist niet arm van geest zijn. Integendeel ze zijn nog zeer ‘vleselijk’, hier in de Bijbelse betekenis van het woord. Heel hun leven staat nog in dienst van hun ego.
Dit laatste is belangrijk, want tegen de achtergrond ervan wordt tegelijk duidelijk dat armoede geen ascetisch doel op zich is, maar een vorm van openheid naar de werkelijkheid buiten. Het is betrokkenheid. Het is engagement. In het Duits heeft men daarvoor een mooie uitdrukking: ‘wer sich einsetzt, setzt sich aus.’ Met andere woorden: wie zich engageert, stelt zich bloot. Uittreden en betrokkenheid is zich bloot stellen aan de werkelijkheid, die niet altijd is zoals wij ze wensen. Maar liefde voor de werkelijkheid, aanvaardt dat ze is zoals ze is. Er is onrecht, er is het kwade in allerlei gestalten. De broeders zijn geroepen om in die werkelijkheid binnen te treden en in die werkelijkheid de vrede van het Rijk Gods te verkondigen. Wie zich voor dat rijk inzet, zal bijna zeker verzet ondervinden, misschien wel beledigingen en dies meer. Misschien wordt hun op de wang geslagen. Dan moeten zij toch liefhebben wie hen zo beledigt. Dat moeten de broeders dus weten en ook aanvaarden. Dat is hun positie in de werkelijkheid. Dat is bovendien de echte navolging van hun Heer, die niet gekomen is om gediend te worden, die met zachtmoedigheid die wereld tegemoet is getreden en het kwade op zich heeft genomen. De echte armoede van geest is nodig om vredelievend te zijn in dezelfde geest als Jezus dat is geweest. Daarom zegt Franciscus in de volgende wijsheidsspreuk, wij citeren:
Gelukkig wie vredelievend zijn,
want zij zullen kinderen van God genoemd worden.
Zij zijn echt vredelievend,
die bij alles wat zij in deze wereld te lijden hebben,
omwille van de liefde van onze Heer Jezus Christus
in gemoed en lichaam de vrede bewaren.
Ik wijs erop dat deze spreuk onmiddellijk volgt op de vorige. We moeten beide als één geheel lezen. Er is een innerlijke band tussen armoede van geest, zachtmoedigheid en vredelievendheid.
Ik wil nog even blijven stilstaan bij de belofte van de laatste zaligspreking: zij zullen kinderen van God genoemd worden. Letterlijk staat er ‘zonen’ en dat is hier wel van belang, omdat hier een allusie wordt gemaakt op een oud cultuurgegeven. In een oude traditionele cultuur is het zo dat de zoon het werk van de vader verder zet. De zoon van een schrijnwerker werd schrijnwerker, de zoon van een schoenmaker werd schoenmaker. Als we dat doortrekken naar de belofte van de zaligspreking, betekent dit dat, wie vredelievend is, eigenlijk het werk van God verder zet. Daarom wordt hij zoon van God genoemd. Die achtergrond moet meeklinken als we terecht breder vertalen met ‘kind van God’, want die taak geldt in het rijk God zowel voor vrouwen als voor mannen.
En als kinderen van God zijn ze uiteraard ook erfgenamen van God en van zijn rijk. Hiermee zijn we dan bij de belofte van de eerste en de derde zaligspreking: ‘want hun behoort het koninkrijk der hemelen’; want ze zullen het land erven.’ Zo zijn we weer bij de evangelische paradox. Ogenschijnlijk verliezen de armen van geest alles, maar daardoor winnen ze alles, namelijk het koninkrijk der hemelen. In hen toont de evangelische paradox zijn helend karakter, helend voor de wereld en helend voor wie arm van geest zijn.
Ik wil nog even blijven stilstaan bij de belofte van de laatste zaligspreking: zij zullen kinderen van God genoemd worden. Letterlijk staat er ‘zonen’ en dat is hier wel van belang, omdat hier een allusie wordt gemaakt op een oud cultuurgegeven. In een oude traditionele cultuur is het zo dat de zoon het werk van de vader verder zet. De zoon van een schrijnwerker werd schrijnwerker, de zoon van een schoenmaker werd schoenmaker. Als we dat doortrekken naar de belofte van de zaligspreking, betekent dit dat, wie vredelievend is, eigenlijk het werk van God verder zet. Daarom wordt hij zoon van God genoemd. Die achtergrond moet meeklinken als we terecht breder vertalen met ‘kind van God’, want die taak geldt in het rijk God zowel voor vrouwen als voor mannen.
En als kinderen van God zijn ze uiteraard ook erfgenamen van God en van zijn rijk. Hiermee zijn we dan bij de belofte van de eerste en de derde zaligspreking: ‘want hun behoort het koninkrijk der hemelen’; want ze zullen het land erven.’ Zo zijn we weer bij de evangelische paradox. Ogenschijnlijk verliezen de armen van geest alles, maar daardoor winnen ze alles, namelijk het koninkrijk der hemelen. In hen toont de evangelische paradox zijn helend karakter, helend voor de wereld en helend voor wie arm van geest zijn.