Wat een weg!
‘Zoveel immers heeft God van de wereld gehouden, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft geschonken, zodat iedereen die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven bezit.’ (Joh 3, 16)
Het moet ergens in mijn tienerjaren in Everberg geweest zijn dat ik de eerste keer bewust dit vers heb gehoord. Ik kon eigenlijk niet geloven dat het waar was, dat dit echt in het Evangelie stond. Maar ik heb het nadien thuis opgezocht en het was waar, het staat echt in het Johannesevangelie in de nachtelijke dialoog van Jezus met de farizeeër Nikodemus.
Wat me destijds zo overrompelde, dat kan ik echt niet meer zo waarachtig beschrijven. Maar het vers is me altijd bijgebleven en een soort van leidraad geworden, een draad – iets duns dus en materieel niet erg belangrijk, maar toch iets dan mij leidt en dat ik dus kan en wil volgen.
Er zit zoveel liefde, zoveel geschenk vanwege God voor ons mensen, ja zijn eniggeboren Zoon heeft hij ons geschonken. En niet voor zichzelf of omwille van zichzelf maar voor ieder van ons die in Hem gelooft. En we krijgen er zoveel voor terug, namelijk de belofte dat we niet verloren gaan. Niet verloren gaan, dat betekent voor mij dat ik de moeite waard mag zijn, ik – Dirkske – ik ben zo veel waard voor God dat ik mag blijven. Ja ik krijg de belofte dat ik het eeuwig leven mag bezitten. Eeuwig leven, dat is niet efkes, dat is nu al die bijna 60 jaar die ik hier rondloop en de hopelijk enkele tientallen die er nog mogen bijkomen. Maar ook daarna, eeuwig leven. Het is een belofte van liefde die ik geloof en waarin ik graag meega – het is aanvoelen dat mijn vertrouwen mag bouwen op God en op Jezus Christus. Bewijzen kan ik het niet, en toch weet ik dat het waar is. Ik zal – samen met al diegene die me lief zijn, met diegene die me voor gegaan zijn, met allen die nog gaan komen – samen met hen allen zal ik van aangezicht tot aangezicht bij God mogen zijn.
Al wat ik moet doen, is geloven in Jezus Christus. En om in iemand te kunnen geloven, moet je hem ook een beetje leren kennen, van persoon tot persoon. In deze vastentijd hebben we daarvoor drie wegen – dat hebben we op Aswoensdag gehoord: vasten, aalmoezen en bidden. En van deze wegen is bidden natuurlijk de meest intieme weg om in relatie te treden met onze God en Zijn Eniggeboren Zoon. Echter, zo radicaal als Franciscus die wegen van vasten, aalmoezen en bidden gegaan is, dat is voor mij niet weggelegd. Wel, het is misschien ook voor mij weggelegd, maar ik kan het niet. Maar het mooie is dat we aan Franciscus en Clara kunnen vragen om ons hierin bij te staan. Dus ook als mijn bidden maar armzalig is, ook al word ik constant afgeleid door mijn eigen muizenissen, ook al vind ik het moeilijk om er ’s morgens en ’s avonds een beetje tijd voor te maken, ik sta er niet alleen voor. Ik mag me – in mijn eigen beperkt geloof – mee gedragen weten door grote voorbeelden, door grote Heiligen.
Dankbaar en gedragen weet ik me door die liefhebbende God, Zijn Zoon op mijn weg hier in deze tijd. Ja, het is de moeite waard die weg te gaan – en met geloof kan ik niet verloren lopen, niet nu, niet later, nooit. Wat een weg!
Een man ging op reis, riep zijn drie dienaren bij zich en gaf hen wat hij bezat in beheer.
Een Evangeliepericoop die me al van jongsaf bezield en geïnspireerd heeft in mijn doen en laten is de parabel van de talenten in het Matteüsevangelie. U kent die zeker ook wel: een heer gaat op reis en vertrouwt zijn ganse bezit toe aan zijn drie slaven: de eerste krijgt 5 talenten – een enorm bedrag, een tegenwaarde van 125 jaarsalarissen van een dagloner! De tweede krijgt 2 talenten en de derde 1 talent, ook nog een enorme som geld! De eerste twee gaan met het geld aan de slag en verdienen er evenveel bij – een enorme prestatie. De derde speelt op nummer zeker en begraaft zijn talent zodat hij het zeker kan teruggeven want hij weet dat zijn heer een streng man is die oogst waar hij niet heeft gezaaid.
Bij zijn terugkeer looft de heer de eerste twee met ‘in het kleine ben je betrouwbaar geweest, over veel zal ik je aanstellen. Kom delen in de vreugde van je heer.’ Op de derde is de heer kwaad, net omdat de slaaf wist dat de heer streng is. Zijn talent wordt hem afgenomen en gegeven aan die die de 10 talenten heeft.
Wat mij inspireert in deze parabel is niet zozeer het tegendraadse oordeel van de heer op het einde ‘Want aan ieder die heeft, zal gegeven worden en wel overvloedig. Maar aan degene die niet heeft, zal zelfs nog ontnomen worden wat hij heeft.’ Dit lijkt me niet zeer Evangelisch, maar het staat er toch. Enfin, het is niet dit wat me inspireert, maar wel de opdracht die ieder van ons hier meekrijgt, namelijk te werken met de talenten – en hier interpreteer ik talenten in de gebruikelijke zin – die we gekregen hebben. Dat wat we gekregen hebben niet angstvallig in de grond steken uit schrik om op onze bek te gaan, maar ermee handelen en werken, woekeren zelfs. Iets doen.
Zelf vind ik dat ik zeer veel meegekregen heb waar ik niets heb moeten voor doen – ja het is helemaal niet mijn verdienste dat ik een redelijk goed verstand en een sterk ontwikkelde tong heb meegekregen, mijn twee talenten als je zo wil. En ik beschouw het dus een beetje als mijn plicht om daarmee te werken voor mijn medemens, ook als ik liever af en toe niets zou willen doen, bij wijze van spreken mijn talenten in de grond steken en erbij gaan zitten.
Het is doordat ik geraakt ben door het Jezusverhaal dat ik tot handelen kom. Ja, niet zo radicaal als Franciscus maar op zijn Dirks. En het is niet enkel een doen, dat is dikwijls nog het gemakkelijkst, maar het is ook een trachten te groeien in mijn relatie tot Jezus. Trachten naar een ommekeer om zo toch, met vallen en opstaan, een meer persoonlijke relatie te ontwikkelen, om me blijvend te laten raken en van daar naar de medemens toe te gaan. Wat dat betreft is de Vasten een deugddoende tijd om weg te gaan, om geen nutteloze slaaf te zijn.