Broeder Juniperus en het verhaal van de zilveren ringen
|
Toen broeder Juniperus een keer met Kerstmis in meditatie verzonken was voor het altaar van het klooster in Assisi, een heel rijk bewerkt en versierd altaar, bleef hij daar op verzoek van de koster de wacht houden, zodat deze even kon gaan eten. En terwijl hij daar in devote overdenking zat, kwam er een arme vrouw die hem ter liefde Gods een aalmoes vroeg. Hij antwoordde haar: 'Wacht maar eens even, ik zal kijken of ik je iets van dit rijk versierde altaar geven kan.' Nu hing er over dat altaar een heel bijzonder sierkleed, voorzien van kostbare zilveren ringen. En broeder Juniperus zei: 'Deze ringen zijn nergens goed voor.' Hij nam een mes, sneed ze van het sierkleed af en gaf ze uit naastenliefde aan de arme vrouw.
|
De koster had nauwelijks drie of vier happen gegeten, toen hij zich plotseling de gewoonte van broeder Juniperus herinnerde, en hij begon te vrezen dat deze in zijn overmatige liefdadigheid misschien de hand zou slaan aan het versierde altaar dat hij hem had laten bewaken. Daarom stond hij meteen van tafel op en ging naar de kerk om te kijken of de altaarversiering nog compleet was. Toen hij zag dat de ringen van het sierkleed afgesneden en verdwenen waren, was hij uitzinnig van boosheid en verontwaardiging. Broeder Juniperus, die hem zo verstoord zag, zei: 'Maak je niet druk om die ringen, want die heb ik aan een arme vrouw gegeven die ze heel hard nodig had, en hier waren ze alleen maar overbodige praal.'
Zodra hij dit hoorde, rende de koster bezorgd de kerk en de hele stad door om te zien of hij die vrouw toevallig kon vinden; maar hij vond haar niet en ook niemand die haar had gezien. Terug in het verblijf haalde hij in woede het sierkleed van het altaar, stapte ermee naar de generaal, die in Assisi was, en zei: 'Pater generaal, ik vraag u broeder Juniperus te straffen, die dit sierkleed, het mooiste dat we in onze sacristie hadden, heeft verknoeid. Moet u zien hoe hij het gehavend heeft en alle zilveren ringen eraf heeft gesneden om ze, zoals hij zegt, aan een arme vrouw te geven.' De generaal antwoordde: 'Dit is niet te wijten aan broeder Juniperus maar aan jouw onnozelheid, want je kent hem toch onderhand. Het verbaast me eerlijkgezegd dat hij de rest ook niet heeft weggegeven. Hoe dan ook, ik zal hem voor dit vergrijp op de vingers tikken.' En nadat hij alle broeders in de kapittelzaal bijeengeroepen had, liet hij broeder Juniperus bij zich komen en berispte hem in tegenwoordigheid van de hele gemeenschap om de kwestie van die ringen. Daarbij verhief hij in zijn boosheid zijn stem zozeer, dat hij er helemaal hees van werd.
Broeder Juniperus was van die woorden nauwelijks onder de indruk, want beledigingen die hem flink vernederden deden hem plezier. Wel was hij echter bezorgd om de heesheid van de generaal, en begon hij na te denken of hij daarvoor niet een middeltje wist. Zo ging broeder Juniperus, nadat hij door de generaal was berispt, naar de stad en liet daar een groot bord meelpap met boter klaarmaken. Diep in de nacht keerde hij terug, stak een kaars aan, liep met het bord meelpap naar de cel van de generaal en klopte op de deur. De generaal deed open en zag hem staan met de brandende kaars en het bord in zijn hand, en vroeg zachtjes: 'Wat krijgen we nu?' Broeder Juniperus antwoordde: 'Vader, toen je me vandaag om mijn fouten vermaande, merkte ik dat je stem hees werd, vermoedelijk omdat je hem hebt overbelast. Ik heb daarom gezocht naar een geneesmiddeltje en deze meelpap voor je laten maken. Eet die alsjeblieft op, want het zal je borst en keel beslist verlichten.' De generaal antwoordde: 'Vind je dit een tijd om iemand lastig te vallen?' En broeder Juniperus zei: 'Zie je, ik heb dit speciaal voor jou laten maken en zou je willen vragen het op te eten, afgezien van wat de aanleiding was, want dat zal je goed doen.' Maar de generaal, verstoord om het late uur en die opdringerigheid, beval hem weg te gaan omdat hij toch niet van plan was op dat tijdstip te gaan eten, en noemde hem een onbehoorlijke vlerk.
Toen broeder Juniperus besefte dat smeekbeden noch vriendelijke woorden iets uithaalden, zei hij: 'Wel, vader, als je deze pap die speciaal voor jou gemaakt is niet wilt eten, wees dan zo vriendelijk de kaars even vast te houden, zodat ik hem zelf kan opeten.' En de generaal, die als menslievend en godvruchtig man onder de indruk raakte van de liefde en eenvoud van broeder Juniperus en van de toewijding waarmee hij dit alles had gedaan, antwoordde: 'Vooruit dan, omdat je het zo graag wilt zullen we die pap samen opeten.' En zo aten ze vanwege een opgedrongen liefdadigheid gezamenlijk dat bord meelpap, en genoten ze meer van de betoonde naastenliefde dan van de pap.
Tot lof van Christus.
Amen.
Uit Fioretti: het Leven van Broeder Juniperus V
Zodra hij dit hoorde, rende de koster bezorgd de kerk en de hele stad door om te zien of hij die vrouw toevallig kon vinden; maar hij vond haar niet en ook niemand die haar had gezien. Terug in het verblijf haalde hij in woede het sierkleed van het altaar, stapte ermee naar de generaal, die in Assisi was, en zei: 'Pater generaal, ik vraag u broeder Juniperus te straffen, die dit sierkleed, het mooiste dat we in onze sacristie hadden, heeft verknoeid. Moet u zien hoe hij het gehavend heeft en alle zilveren ringen eraf heeft gesneden om ze, zoals hij zegt, aan een arme vrouw te geven.' De generaal antwoordde: 'Dit is niet te wijten aan broeder Juniperus maar aan jouw onnozelheid, want je kent hem toch onderhand. Het verbaast me eerlijkgezegd dat hij de rest ook niet heeft weggegeven. Hoe dan ook, ik zal hem voor dit vergrijp op de vingers tikken.' En nadat hij alle broeders in de kapittelzaal bijeengeroepen had, liet hij broeder Juniperus bij zich komen en berispte hem in tegenwoordigheid van de hele gemeenschap om de kwestie van die ringen. Daarbij verhief hij in zijn boosheid zijn stem zozeer, dat hij er helemaal hees van werd.
Broeder Juniperus was van die woorden nauwelijks onder de indruk, want beledigingen die hem flink vernederden deden hem plezier. Wel was hij echter bezorgd om de heesheid van de generaal, en begon hij na te denken of hij daarvoor niet een middeltje wist. Zo ging broeder Juniperus, nadat hij door de generaal was berispt, naar de stad en liet daar een groot bord meelpap met boter klaarmaken. Diep in de nacht keerde hij terug, stak een kaars aan, liep met het bord meelpap naar de cel van de generaal en klopte op de deur. De generaal deed open en zag hem staan met de brandende kaars en het bord in zijn hand, en vroeg zachtjes: 'Wat krijgen we nu?' Broeder Juniperus antwoordde: 'Vader, toen je me vandaag om mijn fouten vermaande, merkte ik dat je stem hees werd, vermoedelijk omdat je hem hebt overbelast. Ik heb daarom gezocht naar een geneesmiddeltje en deze meelpap voor je laten maken. Eet die alsjeblieft op, want het zal je borst en keel beslist verlichten.' De generaal antwoordde: 'Vind je dit een tijd om iemand lastig te vallen?' En broeder Juniperus zei: 'Zie je, ik heb dit speciaal voor jou laten maken en zou je willen vragen het op te eten, afgezien van wat de aanleiding was, want dat zal je goed doen.' Maar de generaal, verstoord om het late uur en die opdringerigheid, beval hem weg te gaan omdat hij toch niet van plan was op dat tijdstip te gaan eten, en noemde hem een onbehoorlijke vlerk.
Toen broeder Juniperus besefte dat smeekbeden noch vriendelijke woorden iets uithaalden, zei hij: 'Wel, vader, als je deze pap die speciaal voor jou gemaakt is niet wilt eten, wees dan zo vriendelijk de kaars even vast te houden, zodat ik hem zelf kan opeten.' En de generaal, die als menslievend en godvruchtig man onder de indruk raakte van de liefde en eenvoud van broeder Juniperus en van de toewijding waarmee hij dit alles had gedaan, antwoordde: 'Vooruit dan, omdat je het zo graag wilt zullen we die pap samen opeten.' En zo aten ze vanwege een opgedrongen liefdadigheid gezamenlijk dat bord meelpap, en genoten ze meer van de betoonde naastenliefde dan van de pap.
Tot lof van Christus.
Amen.
Uit Fioretti: het Leven van Broeder Juniperus V