Kerst met broeder Juniperus: het verhaal van de koster
Elke week laten we een ander personage uit het verhaal van Broeder Juniperus en de zilveren ringen aan het woord:
deze eerste week van de advent luisteren we naar de koster die alle voorbereidingen getroffen had om de kerk mooi te versieren.
deze eerste week van de advent luisteren we naar de koster die alle voorbereidingen getroffen had om de kerk mooi te versieren.
|
Moet je horen wat die Juniperus nu weer uitgehaald heeft!
Zo dadelijk vieren we Kerstmis, het feest dat voor vader Franciscus misschien wel het grootste feest was – je weet toch nog wel hoe verontwaardigd hij was die keer toen we erover discussieerden of er wel vlees mocht gegeten worden dat jaar dat Kerstmis op een vrijdag viel. We staan dus voor Kerstmis, feest der feesten, en ik heb de kerk met de hulp van velen van onder tot boven schoongemaakt, alle zilverwerk opgeblonken en ons mooiste altaarkleed bovengehaald. Op zo een dag moet alles in de kerk toch schoonheid ademen, tot meerdere eer en glorie van onze Verlosser die geboren wordt. |
Terwijl de anderen na het middagofficie aanschuiven aan een voor ons doen treffelijk maal, trek ik nog even de wacht op in onze kerk. Uiteindelijk kan iedereen daar binnen en buiten en je weet maar nooit dat er iemand met kwade bedoelingen tussen zit.
Verder is alleen Juniperus daar nog, in gebed verzonken. Eerlijk gezegd begint mijn maag te knorren – ik ben ook maar een mens – en het is alweer een tijdje geleden dat we nog eens iets goeds op ons bord kregen. De meeste mensen bereiden nu thuis de feestdis, dus kan ik al dat moois wel even zonder toezicht laten, denk ik. Of nee, niet zonder toezicht, ik vraag aan Juniperus een oogje in het zeil te houden.
Maar eens aan tafel smaakt het eten me niet. Ik ben er niet gerust in. Vlug schrok ik mijn bord leeg en haast me weer naar de kerk.
Misschien een kwartier, ach laat zeggen 20 minuten ben ik weg geweest. Helaas. Ik had het kunnen weten…
Die Juniperus is zo anders. Ja, dat je de armen moet helpen, dat weet ik ook. En het siert hem dat hij daar zoveel aandacht aan schenkt. Maar deze keer is hij toch te ver gegaan. Het mooie dat ons geschonken wordt delen is toch ook zorgen voor de armen?!
Waar anders dan in de kerk kunnen zij zich laven aan de bron die schoonheid is? In de huizen van de rijken zijn ze niet welkom.
Ik ben nog de hele stad door gelopen om die vrouw te vinden. Iedereen die ik tegenkwam heb ik aangeklampt – ja, zoveel waren dat er niet, iedereen zat binnen. En natuurlijk voel ik mij schuldig. Koster zijn is mijn roeping, door mijn zorg voor het materiële draag ik bij aan de schoonheid van de liturgie – ter ere Gods. We hebben al niet veel als minderbroeders – ook dat altaarkleed hebben we gekregen en het werd aan mijn goede zorgen toevertrouwd. Daarin heb ik gefaald.
Ga ik dan mijn beklag doen bij onze overste, wrijft die het er nog eens extra in: “Maar je kent Juniperus toch”…
Verder is alleen Juniperus daar nog, in gebed verzonken. Eerlijk gezegd begint mijn maag te knorren – ik ben ook maar een mens – en het is alweer een tijdje geleden dat we nog eens iets goeds op ons bord kregen. De meeste mensen bereiden nu thuis de feestdis, dus kan ik al dat moois wel even zonder toezicht laten, denk ik. Of nee, niet zonder toezicht, ik vraag aan Juniperus een oogje in het zeil te houden.
Maar eens aan tafel smaakt het eten me niet. Ik ben er niet gerust in. Vlug schrok ik mijn bord leeg en haast me weer naar de kerk.
Misschien een kwartier, ach laat zeggen 20 minuten ben ik weg geweest. Helaas. Ik had het kunnen weten…
Die Juniperus is zo anders. Ja, dat je de armen moet helpen, dat weet ik ook. En het siert hem dat hij daar zoveel aandacht aan schenkt. Maar deze keer is hij toch te ver gegaan. Het mooie dat ons geschonken wordt delen is toch ook zorgen voor de armen?!
Waar anders dan in de kerk kunnen zij zich laven aan de bron die schoonheid is? In de huizen van de rijken zijn ze niet welkom.
Ik ben nog de hele stad door gelopen om die vrouw te vinden. Iedereen die ik tegenkwam heb ik aangeklampt – ja, zoveel waren dat er niet, iedereen zat binnen. En natuurlijk voel ik mij schuldig. Koster zijn is mijn roeping, door mijn zorg voor het materiële draag ik bij aan de schoonheid van de liturgie – ter ere Gods. We hebben al niet veel als minderbroeders – ook dat altaarkleed hebben we gekregen en het werd aan mijn goede zorgen toevertrouwd. Daarin heb ik gefaald.
Ga ik dan mijn beklag doen bij onze overste, wrijft die het er nog eens extra in: “Maar je kent Juniperus toch”…