De mens als spiegel van de Allerhoogste
Het Zonnelied neemt ons mee in een beweging van boven naar beneden. Vertrekkend bij de Allerhoogste daalt het lied langs de zon, de maan en de sterren aan het hemelgewelf af naar het water en het vuur op aarde, tot bij de mens. Hoewel de Allerhoogste voor de mens onbereikbaar lijkt, is Hij de mens nabij. Zijn hele Schepping is teken van Hem.
Op het einde van zijn leven gekomen, aanvaardt Franciscus in het Zonnelied dat hij zelf ook 'slechts' schepsel is, onderhevig aan de wetten van de natuur. Tegenover de Allerhoogste toont hij zich, dankbaar, vreugdevol en met grote nederigheid, zoals het Loflied besluit. Juist in zijn nederigheid weerspiegelt de mens de grootheid van de Allerhoogste.
Op het einde van zijn leven gekomen, aanvaardt Franciscus in het Zonnelied dat hij zelf ook 'slechts' schepsel is, onderhevig aan de wetten van de natuur. Tegenover de Allerhoogste toont hij zich, dankbaar, vreugdevol en met grote nederigheid, zoals het Loflied besluit. Juist in zijn nederigheid weerspiegelt de mens de grootheid van de Allerhoogste.
Onoverbrugbaar, Heer,
de afstand, tot U,
de Allerhoogste,
wiens naam
ik niet durf noemen.
Toch bent U in alles nabij.
Al uw schepselen
dragen uw tekenen,
ze stralen uw grootheid uit.
U bent in alle dingen,
U komt ons tegemoet.
Wat is de mens,
niet meer dan
een nederig schepsel,
waarin U uw adem blies.
de afstand, tot U,
de Allerhoogste,
wiens naam
ik niet durf noemen.
Toch bent U in alles nabij.
Al uw schepselen
dragen uw tekenen,
ze stralen uw grootheid uit.
U bent in alle dingen,
U komt ons tegemoet.
Wat is de mens,
niet meer dan
een nederig schepsel,
waarin U uw adem blies.