Vrede in je hart!
De heilige Franciscus van Assisi heeft voor zijn broeders een reeks wijsheidsspreuken geschreven. Voordat we enkele spreuken concreet gaan bekijken, wil ik eerst iets kort vertellen over hun ontstaan om zo beter de achtergrond en de betekenis ervan te begrijpen. In het begin kwamen alle broeders eenmaal per jaar samen om over hun levenswijze te spreken en overleg te plegen over hoe reageren in bepaalde situaties. De broeders trokken twee aan twee rond om de evangelische vrede te verkondigen. Daarbij botsten ze natuurlijk op allerlei onverwachte situaties. Franciscus als stichter en leider gaf op zo’n bijeenkomst, kapittel genoemd, raadgevingen, vermaningen en aansporingen. Zo is bijvoorbeeld deze belangrijke aansporing bewaard, die hij uitsprak bij de uitzending van de broeders na zo’n kapittel, wellicht in 1217. Wij citeren:
Met je mond verkondig je de vrede; zorg dat die nog in hogere mate leeft in je hart, om zo voor de anderen nooit aanleiding te zijn om toornig te worden en zich te ergeren. Laat daarentegen je vredige gezindheid en je zachtmoedigheid voor allen een uitdaging zijn tot vredelievendheid en welwillende verdraagzaamheid. Het is immers onze roeping wonden te genezen, breuken te helen en dwalenden naar het goede pad terug te roepen. Maar al te vaak denken we van mensen dat ze trawanten van de duivel zijn, terwijl ze toch later leerlingen van Christus worden.
Franciscus had goed begrepen dat je de evangelische vrede maar authentiek kunt verkondigen als je hart in vrede is. Als je hart echter onrustig is, geplaagd door ambities, door naijver, door ergernis, door boosheid, door angsten, frustratie, enzovoort... straal je dat uit en ben je eerder aanleiding tot toorn en ergernis bij je toehoorders. Omgekeerd zal hun welwillende zachtmoedigheid de toehoorders uitdagen tot vredelievendheid. Op een andere plaats zegt Franciscus dat je de mensen – hij zegt hier de naasten – moet lokken tot goedheid. Tot ware goedheid, die oprijst in het eigen hart en wel opgewekt door de goedheid van de broeders. Alleen zulke goedheid heelt, alleen zulke goedheid doet gebrokenen van hart weer de rug rechten, alleen zulke goedheid biedt aan verdwaalden weer perspectief. Franciscus geeft ook een concreet voorbeeld van ergernis geven, namelijk ervan uitgaan dat die ander onverbeterlijk is, ja een kind van de duivel is. Door dat oordeel sluit de broeder de situatie af en zetten beiden zich nog vaster in hun beperkt zelfbeeld, de broeder in zijn vooroordeel en de toehoorder in zijn mogelijke verstoktheid. Het gaat er dus om de situatie van spreker en toehoorder open te houden. Dan pas kan er iets ‘gebeuren’, dan pas is evangelische vrede mogelijk.
De wijsheidsspreuken van Franciscus nu zijn concrete aanwijzingen om vredevol van hart te blijven, om situaties niet af te sluiten, maar open te maken en open te houden. Hij doet dat niet in de vorm van directe aansporingen zoals in het citaat, maar in de vorm van bijbelse wijsheid. De bijbelse wijsheid toont twee wegen, een weg ten leven en een weg en dode. Oervoorbeeld van zulke wijsheid is Psalm 1.
Gelukkig de man die niet binnentreedt in de plannen van de bozen, ... (Wee de boze), die in het oordeel niet kan recht staan en wiens weg nergens heen leidt.
Letterlijk staat er: wee de boze wiens weg is als een doodlopende piste in de zandwoestijn. In dezelfde lijn van de twee wegen zou je Franciscus’ wijsheidsspreuken ook zo kunnen formuleren: ‘Gelukkig de broeder die de situatie open houdt, wee de broeder die de situatie afsluit’. En dan volgen heel concrete gedragingen die effectief de situatie open houden of afsluiten. Franciscus gebruikt deze vorm ook zelf naar zijn broeders toe om de communicatie naar zijn broeders ook zo open mogelijk te houden. Hij houdt gewoon een spiegel voor en nodigt uit: ‘herken je jezelf in deze spiegel?’ Zo wordt de broeder eigenlijk op zichzelf teruggeworpen en moet hij zelf vrij beslissen. Zo ontpopt zich Franciscus als een geestelijk leider, die als het ware de ander aan zichzelf teruggeeft en zo hem zijn ware weg doet vinden. Zo kan die broeder vredevol van hart worden en vrij, zonder aanstoot of ergernis, de evangelische vrede verkondigen.
Dit alles kun je gemakkelijk verbinden met de vasten. Vasten wijst er ons namelijk op dat de mens zoekt naar vervulling, maar die gemakkelijk verwart met oppervlakkige vulling, om zo op een vlugge manier zijn leegte op te vullen. Maar zulke ‘vol’-daanheid verdooft en maakt blind. Op de eerste plaats blind en doof voor wat in zijn hart omgaat aan ambities en de daarmee gepaard gaande angsten, frustraties en naijver. Vasten is in zekere zin de leegte ritueel beleven, al was het maar om niet verder te gaan in die zelfvoldaanheid, die uiteindelijk nergens toe leidt en een doodlopende piste is. Henri Nouwen zei het ooit op een andere manier: ‘Opeens werd ik er mij van bewust dat ik opgesloten zat in mijn eigen chronologie, dit is de tijd tussen geboorte en dood. Daar moest ik het maken.’ Hij vroeg zich dan af: wat maak ik dan? Heel die tijd draaien rond je eigen kleine ‘ik’, is het dat? Hij voelde zich opgesloten. De mens is immers ruimer dan die beperkte horizon en overstijgt, meestal ongeweten, die afgeslotenheid. De leegte nu helpt om gevoelig te worden voor dat bredere perspectief. Die leegte doet op zoek gaan naar wat voorbij die spontane ‘vulling’ ligt. Eigenlijk moet je niet zoeken, je moet gewoon gevoelig worden voor het feit dat je dank zij die leegte meer open komt, open voor je omgeving, open voor een diepere vraag en laag in je zelf, open voor het uiteindelijk Mysterie waarin wij ademen. De mysticus, magister Eckhart, zegt dit laatste op een andere manier en wel met dit beeld. ‘Als het oog verschillende kleuren wil zien, moet het zelf van binnen leeg zijn van kleuren. Als het rood in zich draagt ziet het alleen maar rood. Dan is het kleurenblind.’ Met dit beeld kun je duidelijk maken wat de leegte doet. Dank zij die leegte kan de echte werkelijkheid binnentreden, die niet langer meer gekleurd is door mijn ambities en angsten. Nu kan de mens nabij komen, nabij bij de echte werkelijkheid, nabij bij de echte anderen, nabij bij zijn diepste zelf en nabij bij het Mysterie. Dan kan hij echt uit zichzelf treden en zo bevrijd worden uit zijn afgesloten ‘ik’. Dan kan hij echte verbondenheid ervaren, verbondenheid met anderen, met zichzelf en met dé Andere. Dan is hij gered.
Je kunt je dan afvragen: waarom gaan dan mensen die weg niet naar bevrijding? Die weg voert naar wat men noemt de evangelische paradox, naar een ommekeer van waarden. Jezus heeft die paradox op verschillende manieren geformuleerd. De meest gekende is: ‘Wie zijn leven wil behouden, richt het ten gronde, en wie zijn leven ten gronde richt, zal het behouden.’ Of: ‘Wie de meerdere wil worden moet de mindere worden en dienen.’
Het is nu juist díe ommekeer die het moeilijk maakt. ‘Mindere zijn’ en ‘dienen’: dan ben je toch eigenlijk ‘niets’. Dat kan me toch niet ‘vullen’. En dit ‘niets’, deze onvervuldheid is dan de weg naar redding. Heel onze directe spontaneïteit gaat daar tegenin. Het roept diepe angsten in ons op, angsten voor de leegheid. Daar moet men doorheen. Om dit aan te nemen moet men een sprong maken, een geloofssprong. Het is alsof je over een beek moet springen, terwijl je niet weet of de oever aan de overkant wel stevig genoeg is. Waar kom ik terecht? Je komt goed terecht, zegt Jezus. Je springt dan binnen in de ruimte van het Rijk Gods. Die ruimte geeft je ademruimte en leven. Het Rijk Gods lijkt wel de omgekeerde wereld. En dat is het in zekere zin ook zo. Maar je kunt beter zeggen: onze wereld is de omgekeerde wereld, Jezus opent voor de echte wereld. En daar krijgen de woorden een nieuwe betekenis: ‘dienen’ wordt nu ‘heersen’ en ‘mindere’ wordt nu ‘meerdere’.
Deze evangelische paradox is bijna overal impliciet aanwezig in de wijsheidsspreuken van Franciscus.