Zachtmoedig én vasthoudend liefdevol verzet
Ik herinner mij nog heel levendig de vroegere liturgie op Goede Vrijdag. Vooral indrukwekkend vond ik de klaagzang, een intense tekst en daarop een klagende Gregoriaanse melodie. Ik citeer de eerste strofe:
Mijn volk, wat heb Ik u gedaan of waarin heb Ik u bedroefd? Antwoord mij. Omdat Ik u voerde uit het land van Egypte, hebt gij een kruis bereid voor uw Verlosser.
In diezelfde geest gaat de klaagzang verder. En telkens als refrein:
Heilige God, Heilige Sterke, Heilige Onsterfelijke, ontferm U over ons.
Het was de klacht van een afgewezen minnaar. Maar heel sterk vond ik altijd enerzijds, laat ons zeggen, de onmacht van de minnaar en anderzijds zijn heiligheid, zijn sterkte, zijn onsterfelijkheid. Voor mij gaf dat eigenlijk goed weer het mysterie van de kruisdood: de onmacht van de heilige, sterke, onverwoestbare liefde. Onmacht en macht tegelijk. Men noemt dat divergerende waarden. Dit zijn waarden die tegenstrijdig lijken, maar toch in een hogere verband of hogere waarde bij elkaar horen en bij elkaar ook worden gehouden. Die hogere waarde is hier de liefde. Zonder liefde gaat macht over in geweld. En zonder liefde gaat onmacht over in lafheid en wegvluchten.
Thomas Merton zegt dit op een andere manier. Hij had een grote bewondering voor Mahatma Gandi en diens politiek van geweldloos verzet, ‘satyagraha’ genoemd. Om die houding authentiek te beleven is zowel zachtmoedigheid als vasthoudendheid nodig. Beide vinden hun eenheid in de liefde voor de waarheid, hier in de betekenis van liefde voor de gerechtigheid. Verzet, geboren uit die liefde, kan zachtmoedig blijven. Maar zonder die liefde tot de waarheid verzandt het heel gemakkelijk in ongeduld en geweld. En zachtmoedigheid zonder die liefde houdt geen stand en verandert in angst en lafheid. Die zachtmoedige vasthoudendheid verbind ik met de tegenstelling in de klaagzang, namelijk het concreet historisch feit van de kruisdood (zachtmoedigheid) tegenover de eeuwige, heilige Sterke. Ook hier is de verbindende hogere waarde natuurlijk de liefde, een liefde die stand houdt, juist omdat haar oorsprong voorbij de tijd ligt, in de eeuwigheid. Dat geeft aan de liefde een kracht om in de tijd stand te houden.
Deze atmosfeer van de liturgische klaagzang en van ‘satyagraha’ nemen we mee om naar de eerste Wijsheidsspreuk van Franciscus te luisteren. Ze is heel lang en heeft iets van een theologisch traktaat. Maar de bezieling die er uitspringt, maakt ze tot een persoonlijk getuigenis. Ze is te lang om ze hier te citeren. We geven in het kort de rode draad van het betoog.
Franciscus begint met de vraag: hoe kunnen wij God kennen? Die vraag stond al aan het begin van zijn bekering. Dat hebben we gisteren laten zien bij de bespreking van zijn gebed voor het kruis. In zijn eerste Wijsheidsspreuk spitst hij die vraag toe naar een scherpe tegenstelling: hoe kunnen wij, eindige wezens, de Oneindige kennen? Hoe kunnen wij, sterfelijke wezens, de Onsterfelijke kennen? Het antwoord luidt: ‘Het Woord is mens geworden en heeft onder ons gewoond.’ Het eeuwige Woord is dus tijdelijk geworden en maakt geschiedenis tussen ons. Maar daarmee is natuurlijk niet alles gezegd. Het Woord, concreet geworden in de mens Jezus van Nazareth, is nu wel zichtbaar en hoorbaar, maar zien we wel het mysterie in zijn gestalte en horen we wel het Mysterie in zijn spreken? Franciscus stelt deze vraag in de vorm van een wee. Wij citeren:
Thomas Merton zegt dit op een andere manier. Hij had een grote bewondering voor Mahatma Gandi en diens politiek van geweldloos verzet, ‘satyagraha’ genoemd. Om die houding authentiek te beleven is zowel zachtmoedigheid als vasthoudendheid nodig. Beide vinden hun eenheid in de liefde voor de waarheid, hier in de betekenis van liefde voor de gerechtigheid. Verzet, geboren uit die liefde, kan zachtmoedig blijven. Maar zonder die liefde tot de waarheid verzandt het heel gemakkelijk in ongeduld en geweld. En zachtmoedigheid zonder die liefde houdt geen stand en verandert in angst en lafheid. Die zachtmoedige vasthoudendheid verbind ik met de tegenstelling in de klaagzang, namelijk het concreet historisch feit van de kruisdood (zachtmoedigheid) tegenover de eeuwige, heilige Sterke. Ook hier is de verbindende hogere waarde natuurlijk de liefde, een liefde die stand houdt, juist omdat haar oorsprong voorbij de tijd ligt, in de eeuwigheid. Dat geeft aan de liefde een kracht om in de tijd stand te houden.
Deze atmosfeer van de liturgische klaagzang en van ‘satyagraha’ nemen we mee om naar de eerste Wijsheidsspreuk van Franciscus te luisteren. Ze is heel lang en heeft iets van een theologisch traktaat. Maar de bezieling die er uitspringt, maakt ze tot een persoonlijk getuigenis. Ze is te lang om ze hier te citeren. We geven in het kort de rode draad van het betoog.
Franciscus begint met de vraag: hoe kunnen wij God kennen? Die vraag stond al aan het begin van zijn bekering. Dat hebben we gisteren laten zien bij de bespreking van zijn gebed voor het kruis. In zijn eerste Wijsheidsspreuk spitst hij die vraag toe naar een scherpe tegenstelling: hoe kunnen wij, eindige wezens, de Oneindige kennen? Hoe kunnen wij, sterfelijke wezens, de Onsterfelijke kennen? Het antwoord luidt: ‘Het Woord is mens geworden en heeft onder ons gewoond.’ Het eeuwige Woord is dus tijdelijk geworden en maakt geschiedenis tussen ons. Maar daarmee is natuurlijk niet alles gezegd. Het Woord, concreet geworden in de mens Jezus van Nazareth, is nu wel zichtbaar en hoorbaar, maar zien we wel het mysterie in zijn gestalte en horen we wel het Mysterie in zijn spreken? Franciscus stelt deze vraag in de vorm van een wee. Wij citeren:
Daarom zijn allen veroordeeld
die de Heer Jezus wel in zijn menselijkheid hebben gezien
maar Hem niet in zijn geestelijke gestalte
en goddelijkheid hebben gezien
en niet geloofd hebben
dat Hij waarachtig de Zoon van God is.
Hier komen twee woorden bij elkaar: zien én geloven, twee woorden die de evangelist Johannes gebruikt. Die drukken de blijvende spanning uit. Zonder zien, dit is zonder te zien naar de heel concrete historische gestalte van Jezus kan er geen geloven zijn. En zonder geloven is er geen echt zien, dit is geen doorstoten tot de geestelijke gestalte van Jezus en dus geen ‘zien’ in een verdiepte betekenis. De spanning is dus om het geestelijke in het aardse te zien, het eeuwige in het tijdelijke, het oneindig in het eindige.
Elders zegt Franciscus dat dat maar mogelijk is, als de mens zijn eigen historische, aardse gestalte omvormt naar het model van de historische en aardse gestalte van Jezus. En wel door in zijn voetstappen te treden. De concrete ervaring daarbij zal de mens openbaren dat ook in hem Gods Geest werkzaam is zoals in de geestelijke gestalte van Jezus. Dan ziet hij én gelooft hij. Vanuit dat zien én geloven kan hij de tijd aan, omdat hij geworteld is in het eeuwige. In de termen van Thomas Merton kunnen we zeggen: dan kan hij vasthoudend blijven in zijn liefde voor de waarheid. Dan kan hij zuiver de evangelische vrede beleven en verkondigen zonder weg te vluchten in lafheid of in valse nederigheid. Zonder weg te vluchten in ijver en naijver voor zijn eigen tijdelijke en vluchtige positie. Of in subtiel geweld als daar zijn verwijten, vooroordelen en veroordelingen, waarmee zij de mensen alleen maar ergeren. Dan kunnen zij zachtmoedig de evangelische vrede verkondigen en daarin standhouden. Je kunt dat 'satyagraha' noemen van de minderbroeders.
De navolging van Jezus hoort daarom tot de kern van het leven als minderbroeder. Vooraan in de regel staat trouwens. Ik citeer:
Elders zegt Franciscus dat dat maar mogelijk is, als de mens zijn eigen historische, aardse gestalte omvormt naar het model van de historische en aardse gestalte van Jezus. En wel door in zijn voetstappen te treden. De concrete ervaring daarbij zal de mens openbaren dat ook in hem Gods Geest werkzaam is zoals in de geestelijke gestalte van Jezus. Dan ziet hij én gelooft hij. Vanuit dat zien én geloven kan hij de tijd aan, omdat hij geworteld is in het eeuwige. In de termen van Thomas Merton kunnen we zeggen: dan kan hij vasthoudend blijven in zijn liefde voor de waarheid. Dan kan hij zuiver de evangelische vrede beleven en verkondigen zonder weg te vluchten in lafheid of in valse nederigheid. Zonder weg te vluchten in ijver en naijver voor zijn eigen tijdelijke en vluchtige positie. Of in subtiel geweld als daar zijn verwijten, vooroordelen en veroordelingen, waarmee zij de mensen alleen maar ergeren. Dan kunnen zij zachtmoedig de evangelische vrede verkondigen en daarin standhouden. Je kunt dat 'satyagraha' noemen van de minderbroeders.
De navolging van Jezus hoort daarom tot de kern van het leven als minderbroeder. Vooraan in de regel staat trouwens. Ik citeer:
Dit is de regel en de levenswijze van deze broeders:
leven in gehoorzaamheid, in kuisheid en zonder eigendom,
en de leer en de voetstappen van de Heer Jezus Christus volgen.
Over dat volgen zegt Franciscus enkele verzen verder en hij citeert een gezegde van Jezus:
Als iemand Mij achterna wil komen,
moet hij zichzelf verloochenen,
zijn kruis opnemen en Mij volgen.
Franciscus belooft zijn broeders dus geen aards paradijs. Ze zullen tegenstand ontmoeten. Eerst en vooral in zichzelf om zuiver van hart te worden, om zachtmoedig te blijven en het goede altijd aan God terug te geven. Weerstand misschien ook in de eigen gemeenschap door subtiele rivaliteit. Weerstand in de samenleving door misverstanden en verkeerde verwachtingen. Dan moeten de broeders zich herinneren dat zij beloofd hebben Jezus’ kruis op zich te nemen. Zo pas kunnen zij getuigen van zowel de onmacht als de macht van Gods liefde voor de mensen.
Om dit mogelijk te maken moeten de broeders zich de mentaliteit van Jezus eigen maken. Daartoe heeft Franciscus eigen psalmen samengesteld met verzen uit verschillende Bijbelse psalmen. De Bijbelse psalmen worden in de traditie gezien als het gebed van Jezus zelf. Ze vormen dus een manier om biddend binnen te treden in de mentaliteit van Jezus. Vooral de liturgische dagen van de Goede Week krijgen bij Franciscus bijzondere aandacht. Zo heeft hij eigen psalmen samengesteld voor Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Stille zaterdag. Op die manier wilde hij helemaal binnentreden in de innerlijke wereld van Jezus, hoe die namelijk bad tot zijn Vader. En dus ook binnentreden in diens onmachtige liefde, in diens vasthoudendheid, in diens geestelijke gestalte. Hij vroeg zijn broeders ook die samengestelde psalmen te bidden om zich zo de mentaliteit van Jezus eigen te maken, om in de voetstappen van Jezus te kunnen treden. Dan kunnen ze bij de verkondiging van de evangelische vrede zachtmoedig zijn en toch stand houden. Wij citeren als de psalm die hij heeft samengesteld om op Goede Vrijdag te bidden om drie uur, op het uur dat de liturgie de kruisiging en het sterven van Jezus herdenkt. Wij citeren:
Jullie die voorbijkomen,
kijk allemaal aandachtig:
is er lijden zo groot als mijn lijden?
Veel honden hebben mij omsingeld,
een bende booswichten heeft mij belaagd.
Ze hebben mij met onbeschaamde blik aangestaard,
ze hebben mijn kleren onder elkaar verdeeld
en over mijn kleed het lot geworpen.
Ze hebben mijn handen en voeten doorboord
en al mijn beenderen geteld.
Ze hebben tegen mij hun muil opengesperd,
als een brullende leeuw op rooftocht.
Als water ben ik uitgegoten
en al mijn beenderen zijn verspreid.
Mijn kracht is uitgedroogd als een potscherf
en mijn tong is vastgekleefd aan mijn gehemelte.
Ze hebben mij gal te eten gegeven
en mijn dorst met azijn gelest.
Tot in het stof van de dood
hebben ze mij neergetrokken
Ik ben ingeslapen en ik ben verrezen
en mijn allerheiligste Vader
heeft mij met luister ontvangen.