Het goede als goed beleven!
Op de eerste zondag van de vasten wordt altijd het verhaal van Jezus’ bekoring in de woestijn gelezen. Daarmee wil men in het begin van de vasten laten zien hoe een mens worstelt met beproevingen en bekoringen, maar ook hoe hij deze beproevingen kan doorstaan zoals Jezus, dé Mens bij uitstek. Dit verhaal verwijst naar de beproeving van de eerste mens Adam. Die heeft de beproeving niet doorstaan. Dat wordt ons verteld in de bekende mythe van de zondeval. We gebruiken hier bewust het woord mythe. Het gaat immers niet om een verslag van een historisch feit of gebeuren. Het gaat om een intuïtie die bij wijze van een verhaal wordt weergegeven, een intuïtie die iets bloot legt over basisgegevens van ons mens-zijn, over leven en dood, goed en kwaad, liefde en haat.
Bekijken we eens kort de mythe, zoals ze ons in de bijbel wordt verteld. Een centrale zin, die de sleutel vormt voor heel het verhaal, is de suggestie van satan:
Bekijken we eens kort de mythe, zoals ze ons in de bijbel wordt verteld. Een centrale zin, die de sleutel vormt voor heel het verhaal, is de suggestie van satan:
Jullie zullen helemaal niet sterven, integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet, dat jullie dan als God zullen zijn.
Satan wijst op de sterfelijkheid en eindigheid van de mens. De mythe is eigenlijk een verhaal van menswording, nl; hoe de mens bewust wordt van zichzelf als een zelf en daardoor tegelijk bewust wordt van zijn eindigheid en sterfelijkheid. Satan betekent letterlijk aanklager. Hij klaagt hier de mens aan: waarom zulke nietigheid aanvaarden, jij die een ‘zelf’ zijt? Jij bent méér! Zo komt dan een proces op gang van bezwering van die nietigheid en eindigheid. De mens wil als een onsterfelijke god zijn, zonder de grens van eindigheid en daarom ook zonder de grens van goed en kwaad. Zo klaagt Satan natuurlijk ook God aan bij de mens: een onrechtvaardige God.
Een concrete manier hoe de mens zijn eindigheid bezweert, beschrijft Jezus in de Bergrede. Mensen verzamelen in schuren. Mensen zoeken bewondering en applaus. Daarvan zegt nu Jezus: ‘Je kunt met al je tobben geen el aan je leven toevoegen.’ Jezus wijst erop dat zo de oerzonde werkt. Onbewust wil de mens een soeverein, onkwetsbaar wezen zijn, eigenlijk zoals God. Hij doet dat via bezit en applaus. Maar dat is natuurlijk een schijnbezwering, want wat is er vluchtiger dan bezit en roem?
Franciscus geeft een bijzondere interpretatie aan het zondevalverhaal. Eerst en vooral leest hij het verhaal als mythe. Hij zegt: ‘Diegene eet ...’ dus in de tegenwoordige tijd. Het gebeurt nu. Iedereen is Adam. Het meest opvallende van zijn interpretatie is dat hij vertrekt van een spreuk uit de Regel van de heilige Benedictus. Die luidt: ‘Als de mens iets goeds in zich opmerkt, moet hij dit toeschrijven aan God, niet aan zichzelf.’ Op het eerste gezicht klinkt ze niet spectaculair, maar ze raakt diepe existentiële wortels en deze heeft Franciscus willen bloot leggen. Luisteren we eerst naar zijn interpretatie:
De Heer heeft tot Adam gezegd:
‘Eet van iedere boom,
maar van de boom van de kennis van goed en kwaad
mag je niet eten.’
Van iedere boom in het paradijs kon hij eten,
omdat hij niet zondigde,
zolang hij niet tegen de gehoorzaamheid inging.
Maar diegene eet van de boom van de kennis van het goede,
die zijn wil als zijn eigendom beschouwt
en prat gaat op het goede dat de Heer in hem zegt of bewerkt.
En de vrucht hiervan is door de ingeving van de duivel
en de overtreding van het gebod
de kennis van het kwaad geworden.
Daarom moet hij straf ondergaan.
Eerst enkele verhelderingen. Letterlijk staat er: ‘zich zijn eigen wil toe-eigent’. Heel vreemd natuurlijk, want wat is er meer eigen dan je wil. Maar Franciscus bedoelt hier niet de wil als beginsel van verantwoordelijkheid, maar wel de dynamiek om heel het leven naar zichzelf als centrum toe te trekken, als begin en einde. Henri Nouwen zou zeggen: zichzelf uitsluitend en totaal situeren binnen zijn eigen chronologie, binnen geboorte en dood. Zo maakt hij zichzelf tot begin en einddoel van zijn eigen bestaan. Wat zijn daarvan de gevolgen? Het goede, dat als zodanig een gave is, gaat de mens gebruiken om zich boven een ander te verheffen. Hij zoekt applaus en sticht naijver. Hij miskent dat het goede een gave is; hij gedraagt zich als eigenaar. Hij plaatst zich zo op een goddelijke positie. Hij miskent dat hij een schepsel is. Door die daad van toe-eigening sticht hij naijver, haat, wraak en geweld. De vrucht van zijn toe-eigening is bron van het kwade. Zo stelt hij dus zich boven het onderscheid van goed en kwaad.
Ik heb reeds gezegd: de draagwijdte van de spreuk in de regel van Benedictus blijkt niet onmiddellijk. De existentiële diepte ervan zal duidelijker worden als we de volgende wijsheidsspreuken van Franciscus gaan bespreken. Franciscus is immers een geestelijk leider en een groot mensenkenner. Hij kan bloot leggen hoe bij zijn broeders vaak subtiel de oerzonde optreedt en hoe dan daardoor de vredesboodschap wordt geperverteerd, b.v. door subtiel applaus te zoeken om zo het eigen ‘ik’ te vergroten. Zo bezweert die broeder dan zijn eindigheid.
Ik wil de existentiële diepte en draagwijdte van Franciscus’ interpretatie door een voorbeeld, op een onverwachte manier wellicht, verduidelijken. Onlangs las ik ergens een artikel over een onderzoek naar de opleiding van jonge religieuzen. Zo kwam de onderzoeker ook terecht in een abdij van benedictinessen, ergens in Spanje. Het trof hem hoe in de vorming het accent werd gelegd op bevestiging: je bent iemand, je kunt wat. Dat verbaasde hem, want hij wist hoe vroeger in de vorming het accent vooral lag op ‘expropriatio’, d.i. onteigening: je bent niets, je kunt niets. Dat stond dan in functie van het breken van de trots, van de zogenaamde eigen wil om zo de deugd van nederigheid te bevorderen. De verantwoordelijken van die abdij zijn volgens mij verstandige en moedige vrouwen. Zij zullen opgemerkt hebben dat heel wat jonge vrouwen al rondlopen met een negatief zelfbeeld. Dat dan nog eens versterken met de klassieke ascese helpt hen niet groeien, integendeel, het leidt tot een vals beeld van nederigheid. Zij hebben de moed om die klassieke ascese los te laten en de focus te leggen op een positief zelfbeeld: je bent iemand; je bent een goed iemand; geloof in jezelf.
Franciscus zou zich daarin herkennen, want het eerste woord van de formule bij Benedictus is ‘het goede’. Franciscus zou zeggen: je bent een goede gave vanwege de Schepper aan jezelf. Je moet je zelf zo zien, je zelf dankbaar ervaren als gave. Die verantwoordelijken hebben goed gezien dat dit een leerproces is. Zulk positief zelfbeeld bevordert de creativiteit en haalt het beste in de mens boven. Deze visie sluit ook goed aan bij wat de Vlaamse mystica, Beatrijs van Nazareth, zegt. In haar werkje ‘De zeven wijzen van beminnen’ heeft ze het voortdurend over de adelheid van de mens, omdat de mens geschapen is naar Gods beeld en gelijkenis. Je voelt door haar teksten de fierheid en het zelfbewustzijn stralen. Maar dat zelfbewustzijn straalt maar als die mens die goede gave als gave blijft zien en beleven en ze niet misbruikt om zich boven een ander te verheffen. Dan wordt fierheid trots, een hemelsbreed verschil. Daar begint het kwade, omdat dan het goede niet langer meer verschijnt als pure gave. En mensen zien dat. Dan begint jaloersheid, vergelijken, enz..., want de innerlijke vrijheid is weg.
Hier situeert Franciscus de beproeving of bekoring. De bekoring is dus niet het ontkennen van het goede in jou en rond jou, van de gave in jou en rond jou. Dat is een verkeerd begrepen ascese. De bekoring is het goede niet langer meer als gave beleven. Daar begint het kwade. Het gaat er dus om om zowel zelfbewustzijn als nederigheid bij elkaar te houden. Dan pas blijkt de kracht en de uitstraling van het goede. De heilige Franciscus is zelf daar een getuigend voorbeeld van.